In één van mijn vroegere jongensboeken (Pietje Puk?) van vroeger werd een ‘philharmonisch orkest’ altijd aangeduid als ‘Philips Harmonica Orkest’ en lange tijd heb ik niet beter geweten. Het woord ‘philharmonie’ is een betrekkelijk raar woord, dat op enig moment in zwang gekomen was en maar lukraak gebruik werd voor wat wij doorgaans onder een symfonieorkest verstaan. ‘Philharmonie’ betekent niets meer of minder dan ‘de toonkunst beminnend’ en die geaardheid is voor de leden van een symfonieorkest wel min of meer vanzelfsprekend.

Het Rotterdams Philharmonisch Orkest werd in 1918 opgericht. Het orkest stond vanaf 1930 onder leiding van de Zeeuwse kleermakerszoon Eduard Flipse (1896-1973). Flipse was degene die om de concurrentiekracht van het orkest te verhogen en de concerten aantrekkelijker te maken voortdurend met allerlei nieuwlichterij kwam aandragen: hij begon met zaterdagmiddagconcerten en  introduceerde Debussy’s La Mer en Ravels Shéhérazade in Nederland, alsmede Stravinsky’s Le Sacre du Printemps en Alban Bergs Vioolconcert. Ook gaf hij ruim baan aan eigentijdse Nederlandse componisten.

Flipse was ook de man die – soms op de rand van politieke correctheid – zijn orkest veilig door de oorlog loodste, orkestleden maatschappelijk ondersteunde en hen weghield van Arbeidseinsatz, hel en andere verdoemenis. Na de oorlog werd hem zijn ‘gedoe’ met de bezetter wel enigszins kwalijk genomen, maar al snel werd hij toch vrijgesproken door de ‘Centrale Ereraad voor de Kunst’. Hij diende ‘zijn’ orkest tot ver in de jaren zestig en maakte tot zijn grote gelukzaligheid ook nog de opening van De Doelen mee, een concertzaal die Rotterdam lange tijd had ontbeerd.

Op zaterdagavond 28 juli 1951 trad het Rotterdamsch Philharmonisch Orkest onder leiding van Eduard Flipse op de tennisbanen van de Noordwijkse Sportvereniging. Georganiseerd door de ‘Stichting Noordwijk’ (ik moet nog eens uitzoeken wat die stichting precies inhield). Met werken o.a. van Strauss, Wagner en Smetana. Ben benieuwd hoe het klonk. Ik heb in Rotterdam eens recht tegenover het orkest gestaan dat tijdens de Havendagen speelde onder de luifel van het Maritiem Museum: ik hoorde helemaal niks. Daar in Noordwijk moet de paukenist de ene ace na de andere hebben geslagen.