De “Werkinrichting”was in 1867 door het Noordwijkse gemeentebestuur opgericht “tot leniging der armoede door werkverschaffing en wering der bedelarij in de gemeente Noordwijk”. De “Werkinrichting”had zichzelf in 1919 al weer overleefd. Niet dat er toen geen sprake meer was van armoede, maar net als nu weten overheidsbesturen bij bezuinigingen en andere kortzichtigheid altijd als eerste de sociale uitgaven te vinden.  En van veel solidariteit met de Werkinrichting was in de verschillende (hogere) lagen van de Noordwijkse bevolking niets te vinden. Want de Noordwijkse Werkinrichting was ook afhankelijk van contributies van (meer welvarende) inwoners en aanvankelijk liep dat wel goed: in 1870 brachten 180 contribuanten 1100 gulden bijeen. In 1880 waren er nog maar 38 contribuanten over die samen nauwelijks nog amper 300 gulden bijeenbrachten.

In de Werkinrichting werden diverse producten gemaakt. De Leidse kranten vermelden onder meer “matrassen, peluwen en kussens, gevuld met gemaaid zeegras”en geplakte papieren zakken in alle soorten en maten.

De Werkinrichting, ooit bedoeld als een vorm van sociale opvang, kon dus al spoedig niet zo erg meer rekenen op brede steun onder de bevolking, dit tot grote spijt en ergernis van de scribent van de Leidse Courant van 5 december 1880 (klik op zijn verslag). Het hele initiatief ging steeds verder teloor en in 1919 ging de stekker er dus helemaal uit. De ruimte waarin de Werkinrichting was ondergebracht diende daarna als garage voor de vrijwillige brandweer. Wat het nu is weet ik niet. Ik weet niet eens of het gebouw er nog staat, want ik kom eigenlijk nooit meer in die hoek van het oude durp.