Theodorus Jacobus Cleophas was korenmolenaar in Noordwijk. Hij was Hagenees van geboorte (5 maart 1801, hij zou net 210 zijn geworden). Hij werd in 1825 eigenaar van de molen, maar moest daartoe volgens oude bepalingen wel per jaar 150 gulden ‘windrecht’ betalen aan de ‘Heer van Noordwijk’, zijnde de Graaf van Limburg Stirum. Theo Cleophas weigerde simpelweg en hij kreeg van de rechter ook gelijk. Die vond het maar een feodale regeling waar een eind aan gemaakt moest worden. De Graaf van Limburg Stirum pissig, helemaal toen die ook nog veroordeeld werd tot het betalen van de proceskosten.

De molen stond aan de Molenstraat/Dwarskerkstraat, een wat onheldere plaatsbepaling, want de Dwarskerkstraat (nu Bronckhorststraat) lag in het verlengde van de Molenstraat. Dat was rond 1830/1840. Vanaf 1860 was de aanduiding wat scherper: Molenstraat en Molenstraat alléén.

Theo Cleophas was getrouwd met Johanna Jansen uit Rotterdam en samen kregen ze 5 kinderen, van welke de middelste drie op zeer jonge leeftijd stierven. Het oudste kind, een meisje, trouwde later een Haagse loodgieter. Het jongste kind, een jongetje, zou de molen van zijn vader overnemen tot het niet meer ging en werd later prentenkoopman. Hij trouwde met een Noordwijkse, kreeg met haar 16 kinderen ( waarvan er 12 (!) niet ouder werden dan 1 jaar) en bleef Noordwijk zijn verdere leven altijd trouw.

De molen was toen al verkocht aan de schelpenmaalderij van R.J. de Groot. Rond 1921 stopte die in de Molenstraat en trok met zijn bedrijf naar het Westeinde, waar het malen voortaan met stoom en electriciteit zou gebeuren. De molen verdween uit het dorp. De Molenstraat niet.

NB Het verhaal hierboven is op ondderdelen te kort door de bocht, realiseer ik mij bij nader inzien. Zie voor een vrijwel uitputtende geschiedenis van de molen een artikel in “De oude dorpskern”.