
Twee Nederlands-Hervormde orgels, de linker van Binnen de rechter van Zee. En een gedicht van een onbekende dichter: ‘De Organist’:
Zijn ganse hunk’ren speelt hij uit
in schoonheid der akkoorden;
geen macht die zijn verrukking suit,
geen taal kan haar verwoorden.
De tonen weet hij één voor één
in jub’lend opwaarts stijgen
en dalend naar beneden geen
tot melodie te rijgen.
In teder pianissimo
in speels improviseren,
in ’t bruisend fortissimo
speelt hij de lof des Heeren.
En in zijn schoon preludium,
in ’t ruisen van de psalmen,
tot waar men in ’t postludium
de zangwijs na hoort galmen.
Zo speelt hij van begin tot slot
zijn klankrijk lofgetuigen,
en voor gemeent’ en voor God
laat hij zijn orgel juichen.

Bij het horen van zo’n juichend orgel zei ooit iemand: hij heeft de Feikefoon aan staan.
Kijk in couplet 1 en 3 even in regel 3 laatste woord
klopt het daar wel?
Overigens, de Zwarten konden er ook wat van. Ooit zong ik in een koor onder leiding van één van hen. Die dirigent zakte zowat met zeepkist en al door de kerkvloer. Van enthousiasme maar het kan ook van ‘verrukking’ zijn geweest.