foto De schrijver/dichter Wolfgang Frommel werd in 1902 in Karlsruhe geboren en hij stierf ver daar vandaan in plaats en tijd in Amsterdam in 1986. Hij werd begraven op het kerkhof van Spaarnwoude. Frommel ontpopte zich al vroeg als een veelbelezen, literair angehauchte jongeling die verzot was op collega-Duitser en -schrijver Stefan George. Het was volgens sommigen allemaal op het dweepzieke af.

In 1925 reisde hij al voor de eerste keer naar Nederland, naar eigen zeggen om daar de Grote Vriend van Stefan George, Albert Verwey, te bezoeken. Maar in werkelijkheid kwam hij eerst bij de in ballingschap verkerende Keizer Wilhelm II terecht op diens kasteeltje in Doorn: "Der hat sich dann angelegentlich mit dem jugendlichen Grossneffen des Berliner Hofpredigers Emil Frommel unterhalten." Het beviel de jonge Wolfgang drie keer niks dat hij steeds weer geassocieerd werd met zijn devote achteroom Emil. Hij zocht vooral zichzelf en nog meer: erkenning voor zichzelf.

Hij had intussen al wel enkele Nederlandse kruiwagens versierd die hem introduceerden bij Adriaan Roland Holst in Bergen en – uiteindelijk – ook bij Albert Verwey in Noordwijk, "die höchste Erfüllung meines holländischen Aufenthalts."  In het boek Zur Wende des Jahrhunderts, uitgegeven door Jan Aler en Jattie Enklaar, wordt aan het bezoek in Villa Nova  op hilarische wijze aandacht gegeven:

Van het bezoek van de jonge Duitser aan de Nederlandse dichter is niet zoveel bekend. Frommel zelf imiteerde Verwey graag als men er naar vroeg. Hij ging dan voor zijn boekenkast staan en zei in gebroken Nederlands, maar met een waardigheid, die ongetwijfeld op Verweys toon geïnspireerd was: ‘Kijk, dit zijn mijn dichtbundels.’ Hij zwaaide dan met zijn arm langs de bovenste plank. ‘En dit is mijn proza.’ De volgende plank werd aangeduid. ‘En dit mijn tijdschriften.’ Frommel boog zich licht en bestreek dan de onderste drie planken. Lachend voegde hij er zelf aan toe: ‘Verwey had heel veel geschreven!’ Op die woensdagmiddag, de 23e september 1925, moet Verwey verder nog gevraagd hebben of Frommel een paar gedichten wilde voorlezen. Van één daarvan, Pan, dat in 1937 in Gedichte werd afgedrukt, en dat hem bijzonder getroffen had vroeg hij om een afschrift.

De contacten tussen beide mannen beperkten zich daarna tot af en toe een kaartje of een briefje. Toen Verwey 70 werd moet hij ook van Wolfgang Frommel een kaartje gekregen hebben, want in Frommels nalatenschap werd in ieder geval één van die voorbedrukte kaartjes aangetroffen, die Verwey aan iedereen stuurde, die hem op 15 mei 1935 met een gelukwens hadden bedacht.

Wolfgang Frommel zou nog in 1933 actief zijn bij de Südwestdeutschen Rundfunk Frankfurt, waar hij tussen alle gesproken woorden door handig hier en daar wat systeemkritische opmerkingen over het Nazigebroed wist te weven. Hetzelfde deed hij ook nog eens dunnetjes over als redacteur bij de Reichssender Berlin, maar in 1937 werd het hem als systeemcriticus én homoseksueel toch wat al te heet onder de voeten, temeer daar toen ook zijn pamflet "Der dritte Humanismus"  bij de derde druk door het Derde Rijk verboden werd.  

Hij vertrok voorgoed uit Duitsland en na enkele omzwervingen kwam hij in 1939 toch weer in Nederland terug. Albert Verwey was toen al dood, maar via Jany Roland Holst kwam hij in contact met de Amsterdamse schilderes Giséle van Waterschoot van der Gracht, die hem liefdevol onderdak en onderduik verschafte aan de Herengracht. Beiden zouden van daaruit nog vele andere Joodse medeburgers van een wisse deportatie en een wisse dood redden.
 
Ook na de oorlog zou hij aan de Herengracht blijven wonen en daar het literaire tijdschrift Castrum Peregrini stichten. Er schijnt ook sprake te zijn geweest van een literaire of anderszins culturele kring rond Giséle  en hemzelf. In die kring zal hij ongetwijfeld zijn Verwey-imitatie nog vaak hebben opgevoerd: ‘Verwey had heel veel geschreven!’