eee.jpg

Fritz Gutmann was pas 27 toen hij benoemd werd tot directeur van de Londense vestiging van de Dresdner Bank. Hij was de zoon van de oprichter van die bank, Eugen Gutmann, een kleine bankier, vanzelfsprekend geboren in Dresden, die de bank in no time tot één van de meest toonaangevende banken in Duitsland had gemaakt. De Gutmanns waren van Joodse origine en dat was ook al in het Duitsland van het eind van de 19e eeuw geen aanbeveling voor ongerept zakendoen. De meeste familieleden bekeerden zich daarom tot het protestantisme. Uiteindelijk zou ook dat niet helpen.

Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog werd Fritz in Londen gearresteerd en als onderdaan van een vijandige natie geïnterneerd op het eiland Man. Vóór het einde van de oorlog werd hij als krijgsgevangene naar Nederland uitgewisseld. “Naar Nederland” klinkt vanzelfsprekend maar is dat wat mij betreft niet. Nederland was neutraal van 1914 tot 1918 en “te wisselen” viel er niet veel, want waar moest Nederland dan krijgsgevangen Engelsen vandaan halen? Hoe dan ook: Fritz kwam in Rotterdeam terecht onder een redelijk tolerant bewind. Zo kreeg hij alle ruimte om regelmatig Noordwijk te bezoeken, waaraan hij dierbare jeugdherinnerigen had aan vakanties in Huis ter Duin.

InNoordwijk ook kwam het tot een hereniging met zijn gezin: Fritz Gutmann was getrouwd met Luise von Landau en het echtpaar had twee kinderen, Bernard en Lily. ‘Noordwijk’ was voor Gutmann ook het begin van een nieuwe en onafhankelijker carrière. Hij was nog wel vertegenwoordiger van de Dresdner Bank – nu in Holland – maar in 1919 richtte hij samen met mede-Duitser  E.P.C.H. Proehl de firma Proehl & Gutmann in Amsterdam op, een firma die voor gespecialiseerd was in krediettransacties en het uitgeven van emissies voor de internationale handel.

Al gauw kon hij zijn intrek nemen in nieuw bezit, de buitenplaats Bosbeek in Heemstede. Hij verkreeg met zijn familie ook het Nederlandse staatsburgerschap (kom daar nog maar eens om!). Uit de erfenis van zijn vader ontving hij grote delen van dienst kunstverzameling wat hem aanspoorde om ook zelf in de kunst te gaan.

Maar de zwarte wolken werden langzaamaan al zichtbaar aan den oostelijke einder: toen zijn oude Reichsgenosse ongeïnviteerd het land binnenvielen, kwamen ze ook al betrekkelijk snel op Gutmann en zijn rijke kunstcollectie af. Fritz Gutmann werd gedwongen grote delen van zijn kunstbezit (een deel had hij al vóór de oorlog in veiligheid gebracht) bijna ‘om niets’ af te staan aan de Duitsers.

Op 26 mei 1943 kwam het onvermijdelijke: Fritz en Luise Gutmann werden in Heemstede opgepakt en naar het Durchgangslager Theresienstadt overgebracht. Daar bezweek Fritz al snel onder de mishandelingen die hem door de Duitsers waren toegebracht (naar verluidt uit wraak voor zijn poging om ook nog tijdens de oorlog zdelen van zijn kunstbezit te redden). Luise werd overgebracht naar Auschwitz, waar zij in de gaskamer omkwam, kort vóór de bevrijding.

Het kunstbezit van de Gutmanns raakte allengs steeds meer versnipperd. Hun kleinkinderen zitten er nog steeds achteraan en zijn soms succesvol: in 2002 bepaalde staatssecretaris van cultuur Rick van der Ploeg – op advies van de commissie restitutieverzoeken – dat alle teruggevorderde stukken in Nederlands Kunstbezit uit de collectie-Gutmann aan de erven  over te dragen. Waar het even prachtige als dramatische Nederlandse avontuur van Fritz Gutman in 1918 in het “Maltheser Heim” in Noordwijk begonnen was, daar eindigde dat avontuur pas in 2002 achter een bewindsliederlijk bureau in Den Haag.

Ik heb me bij dit schijven mede laten inspireren door het artikel “De Bankier, het Schilderij en de Dood” van Léon Hanssen in Dagblad Trouw van 8 april 2006.