fotoWaar de jongere J.C.A. Everwijn zijn titel ‘dr’ vandaan haalde is onduidelijk. Sommige bronnen (zoals voornoemde Ton Meijer) spreken van een studie botanie of biologie. Maar de New York Times van 23 juni 1921 dicht hem eerder een promotie in de juridische wetenschap toe.

Hoe dan ook, deze Everwijn had snel carrière gemaakt. Hij was al eerder één van de directeuren van de machtige Nederlandsche Handelsmaatschappij, zeg maar – kort door de bocht – de voorloper van de ABN-Bank, die haar zetel had in de machtige bunker van De Bazel in de Vijzelstraat in Amsterdam. Hij had zich toen al gespecialiseerd in de studie van internationale handelsbetrekkingen, een expertise die hem snel ook richting de Nederlandse diplomatie bracht. Hij vervulde bijvoorbeeld een belangrijke rol op de Jaarvergadering van de Internationale Kamer van Koophandel in Londen, begin jaren twintig en was één van de architecten van de – op dat moment tot de verbeelding sprekende – lening van 300 miljoen gulden aan het door de oorlog uitgewoonde Duitsland. Dit alles had hem een bijzondere positie gegeven op het ministerie van Landbouw, Industrie en Handel en toen de post van Nederlands ambassadeur in Washington vrijkwam, werd hij vrijwel onmiddellijk genomineerd, niet in de laatste plaats omdat de Nederlandse handelsgeest in Amerika grote perspectieven zag.  

Op 17 september 1921 kwam J.C.A. Everwijn aan in de Verenigde Staten, waar een verslaggever hem al bij de loopplank stond op te wachten voor een groot interview dat op 25 september in de New York Times verscheen. Naast de gebruikelijke beleefdheden die een groot talent voor diplomatie verraden, maakt Everwijn van de gelegenheid gebruik om ook anderhalf (Noordwijks) stokpaard te berijden. Het is een uitgebreidere passage en de toon verraad ook een zekere felheid en persoonlijke betrokkenheid. Ik citeer hem:
  

As a special product of the Netherlands I may mention flower bulbs and plants (………). As to flower bulbs I hear that a new import duty is proposed, which is so high, that importation may be restricted considerably. Concerning plant I have been informed of the severe inspection by the phytopathological (!) service and the practical import prohibitions of most of our plants and shrubs.
I quite feel that you want to safeguard your country from diseases in plants; we also have a severe phytopathological (!) service. But as I read in a publication of the American pathological service, for entry of most plants which are grown here it is not sufficient that there is a proper safeguard, but also the necessity of importation must be shown, especially in this way that the plants should be imported for the purpose of establishing reproductions which may ultimately make America independent of further foreign supplies.  

Dan betoogt Everwijn op vrij scherpe wijze dat dit soort overwegingen helemaal niet tot de bevoegdheid van de plantenziektekundige dienst (zo vertaal ik het begrip ‘phytopathological’ maar even, hij zal het zelf wel in het woordenboek hebben opgezocht) behoort.  Dat dit je reinste handelspolitiek is en dat hij er aan gaat werken om dit soort van handelsbelemmeringen weg te nemen. 
 

Everwijn betoont zich in deze passage eerdere een Ware Ambassadeur van Noordwijk  en de rest van de Bollenstreek dan een ware Ambassadeur van Het Koninkrijk. Het gedrag van de Amerikanen op het phytopathologische vlak is heden ten dage overigens nog steeds redelijk spastisch: de Amerikaanse Keuringsdienst van Waren is
nog steeds niet te beroerd om naar het erf van Noordwijkse bollenexporteurs af te reizen en hoogstpersoonlijk monsters van de al ingepakte producten te nemen.    

Everwijn heeft in het interview ook nog een kleine uitsmijter die iets van zijn persoonlijke achtergrond laat zien:
“Having privately some experience of gardening myself, I can’t see how you may have a nice park or garden without our plants and our bulbs.” Hij moet bij die woorden de bollenvelden en kruidentuinen van Noordwijk haarscherp voor ogen hebben gehad.